verburgerlijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·bur·ger·lijk

Werkwoord

vervoeging van
verburgerlijken

verburgerlijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verburgerlijken
    • Ik verburgerlijk. 
  2. gebiedende wijs van verburgerlijken
    • Verburgerlijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verburgerlijken
    • Verburgerlijk je?