veralgemeen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·al·ge·meen

Werkwoord

vervoeging van
veralgemenen

veralgemeen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veralgemenen
    • Ik veralgemeen. 
  2. gebiedende wijs van veralgemenen
    • Veralgemeen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veralgemenen
    • Veralgemeen je?