uitzweetten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zweet·ten

Werkwoord

vervoeging van
uitzweten

uitzweetten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitzweten
    • ...dat wij uitzweetten. 
    • ...dat jullie uitzweetten. 
    • ...dat zij uitzweetten. 

Gangbaarheid