uitzag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zag

Werkwoord

vervoeging van
uitzien

uitzag

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitzien
    • ... dat ik uitzag. 
    • ... dat jij uitzag. 
    • ... dat hij, zij, het uitzag. 
     In zijn bril zag ik mezelf weerspiegeld en ik constateerde dat ik er net zo verwilderd uitzag als hij.[1]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia