Naar inhoud springen

uitweek

Uit WikiWoordenboek
Versie door HydrizBot (overleg | bijdragen) op 2 mei 2017 om 15:20 (Robot: opschonen van oude interwikilinks)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • uit·week
vervoeging van
uitwijken

uitweek

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitwijken
    • ... dat ik uitweek. 
    • ... dat jij uitweek. 
    • ... dat hij, zij, het uitweek. 
vervoeging van
uitweken

uitweek

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitweken
    • ... dat ik uitweek.