uitwaaierden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·waai·er·den

Werkwoord

vervoeging van
uitwaaieren

uitwaaierden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitwaaieren
    • ...dat wij uitwaaierden. 
    • ...dat jullie uitwaaierden. 
    • ...dat zij uitwaaierden. 

Gangbaarheid