uitwaaierden
Uiterlijk
- uit·waai·er·den
vervoeging van |
---|
uitwaaieren |
uitwaaierden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitwaaieren
- ...dat wij uitwaaierden.
- ...dat jullie uitwaaierden.
- ...dat zij uitwaaierden.
- ...dat wij uitwaaierden.
- Het woord uitwaaierden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.