uitvergrootten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ver·groot·ten

Werkwoord

vervoeging van
uitvergroten

uitvergrootten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitvergroten
    • ...dat wij uitvergrootten. 
    • ...dat jullie uitvergrootten. 
    • ...dat zij uitvergrootten.