uitsmolten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·smol·ten

Werkwoord

vervoeging van
uitsmelten

uitsmolten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitsmelten
    • ...dat wij uitsmolten. 
    • ...dat jullie uitsmolten. 
    • ...dat zij uitsmolten.