uitsloegen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uitsloegen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- uit·sloe·gen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitslaan |
uitsloegen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitslaan
- ...dat wij uitsloegen.
- ...dat jullie uitsloegen.
- ...dat zij uitsloegen.
- ...dat wij uitsloegen.