uitprobeerde
- uit·pro·beer·de
vervoeging van |
---|
uitproberen |
uitprobeerde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitproberen
- ... dat ik uitprobeerde.
- ... dat jij uitprobeerde.
- ... dat hij, zij, het uitprobeerde.
- ... dat ik uitprobeerde.
vervoeging van |
---|
uitproberen |
uitprobeerde