uitprintten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·print·ten

Werkwoord

vervoeging van
uitprinten

uitprintten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitprinten
    • ...dat wij uitprintten. 
    • ...dat jullie uitprintten. 
    • ...dat zij uitprintten. 

Gangbaarheid