uitleeft

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·leeft

Werkwoord

vervoeging van
uitleven

uitleeft

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitleven
    • ... dat jij uitleeft. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitleven
    • ... dat hij uitleeft.