Naar inhoud springen

uitjoelden

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 21 jan 2018 om 01:00 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{=nld=}} {{-pron-}} *{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}} <!--*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/xxxx/|nld}}--> {{-syll-}} *uit·joel·den {{-verb-|0}} {{ovt-mv-bijz|...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • uit·joel·den
vervoeging van
uitjoelen

uitjoelden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitjoelen
    • ...dat wij uitjoelden. 
    • ...dat jullie uitjoelden. 
    • ...dat zij uitjoelden.