uithuilde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·huil·de

Werkwoord

vervoeging van
uithuilen

uithuilde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uithuilen
    • ... dat ik uithuilde. 
    • ... dat jij uithuilde. 
    • ... dat hij, zij, het uithuilde.