Naar inhoud springen

uitfloept

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·floept

Werkwoord

vervoeging van
uitfloepen

uitfloept

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitfloepen
    • ... dat jij uitfloept. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitfloepen
    • ... dat hij uitfloept. 

Gangbaarheid