uitcijferden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·cij·fer·den

Werkwoord

vervoeging van
uitcijferen

uitcijferden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitcijferen
    • ...dat wij uitcijferden. 
    • ...dat jullie uitcijferden. 
    • ...dat zij uitcijferden. 

Gangbaarheid