uitbloeiden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·bloei·den

Werkwoord

vervoeging van
uitbloeien

uitbloeiden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitbloeien
    • ...dat wij uitbloeiden. 
    • ...dat jullie uitbloeiden. 
    • ...dat zij uitbloeiden. 

Gangbaarheid