Naar inhoud springen

uitbijtte

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 13 mei 2017 om 20:30 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{=nld=}} {{-pron-}} *{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}} <!--*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/xxxx/|nld}}--> {{-syll-}} *uit·bijt·te {{-verb-|0}} {{ovt-enk-bijz|...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • uit·bijt·te
vervoeging van
uitbijten

uitbijtte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitbijten
    • ... dat ik uitbijtte. 
    • ... dat jij uitbijtte. 
    • ... dat hij, zij, het uitbijtte.