Naar inhoud springen

uitbijt

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 13 mei 2017 om 20:29 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{=nld=}} {{-pron-}} *{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}} <!--*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/xxxx/|nld}}--> {{-syll-}} *uit·bijt {{-verb-|0}} {{tps-bijz|uitbijten}}')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • uit·bijt
vervoeging van
uitbijten

uitbijt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbijten
    • ... dat ik uitbijt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbijten
    • ... dat jij uitbijt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbijten
    • ... dat hij uitbijt.