uitbalanceerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ba·lan·ceer·de

Werkwoord

vervoeging van
uitbalanceren

uitbalanceerde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitbalanceren
    • ... dat ik uitbalanceerde. 
    • ... dat jij uitbalanceerde. 
    • ... dat hij, zij, het uitbalanceerde. 

Gangbaarheid