tuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tuis

Werkwoord

vervoeging van
tuisen

tuis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuisen
    • Ik tuis. 
  2. gebiedende wijs van tuisen
    • Tuis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuisen
    • Tuis je? 

Gangbaarheid