trumpeerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: trumpeerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- trum·peer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
trumperen |
trumpeerde
- enkelvoud verleden tijd van trumperen
- Ik trumpeerde.
- Jij trumpeerde.
- Hij, zij, het trumpeerde.
- Ik trumpeerde.