tremuleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tre·mu·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
tremuleren

tremuleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van tremuleren
    • Ik tremuleerde. 
    • Jij tremuleerde. 
    • Hij, zij, het tremuleerde.