traverseer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: traverseer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- tra·ver·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
traverseren |
traverseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van traverseren
- Ik traverseer.
- gebiedende wijs van traverseren
- Traverseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van traverseren
- Traverseer je?