trakteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trak·teer

Werkwoord

vervoeging van
trakteren

trakteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trakteren
    • Ik trakteer. 
  2. gebiedende wijs van trakteren
    • Trakteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trakteren
    • Trakteer je?