toucheer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tou·cheer

Werkwoord

vervoeging van
toucheren

toucheer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toucheren
    • Ik toucheer. 
  2. gebiedende wijs van toucheren
    • Toucheer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toucheren
    • Toucheer je?