tijdrij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tijd·rij

Werkwoord

vervoeging van
tijdrijden

tijdrij

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tijdrijden
    • Ik tijdrij. 
  2. gebiedende wijs van tijdrijden
    • Tijdrij! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tijdrijden
    • Tijdrij je?