tiërceerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: tiërceerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ti·er·ceer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tiërceren |
tiërceerde
- enkelvoud verleden tijd van tiërceren
- Ik tiërceerde.
- Jij tiërceerde.
- Hij, zij, het tiërceerde.
- Ik tiërceerde.