Naar inhoud springen

thuishoorde

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 13 mei 2017 om 17:07 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{=nld=}} {{-pron-}} *{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}} <!--*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/xxxx/|nld}}--> {{-syll-}} *thuis·hoor·de {{-verb-|0}} {{ovt-enk-bij...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • thuis·hoor·de
vervoeging van
thuishoren

thuishoorde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van thuishoren
    • ... dat ik thuishoorde. 
    • ... dat jij thuishoorde. 
    • ... dat hij, zij, het thuishoorde.