terugschrokken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- te·rug·schrok·ken
Werkwoord
vervoeging van |
---|
terugschrikken |
terugschrokken
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van terugschrikken
- ...dat wij terugschrokken.
- ...dat jullie terugschrokken.
- ...dat zij terugschrokken.
- ...dat wij terugschrokken.