teruglachten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·lach·ten

Werkwoord

vervoeging van
teruglachen

teruglachten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van teruglachen
    • ...dat wij teruglachten. 
    • ...dat jullie teruglachten. 
    • ...dat zij teruglachten. 

Gangbaarheid