terugkijkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·kijkt

Werkwoord

vervoeging van
terugkijken

terugkijkt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugkijken
    • ... dat jij terugkijkt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugkijken
    • ... dat hij terugkijkt.