terugbezorgt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·be·zorgt

Werkwoord

vervoeging van
terugbezorgen

terugbezorgt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugbezorgen
    • ... dat jij terugbezorgt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugbezorgen
    • ... dat hij terugbezorgt. 

Gangbaarheid