tegenstaat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·staat

Werkwoord

vervoeging van
tegenstaan

tegenstaat

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegenstaan
    • ... dat jij tegenstaat. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegenstaan
    • ... dat hij tegenstaat.