tegemoetziet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·ge·moet·ziet

Werkwoord

vervoeging van
tegemoetzien

tegemoetziet

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegemoetzien
    • ... dat jij tegemoetziet. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegemoetzien
    • ... dat hij tegemoetziet.