tegemoetzie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·ge·moet·zie

Werkwoord

vervoeging van
tegemoetzien

tegemoetzie

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tegemoetzien
    • ... dat ik tegemoetzie. 
vervoeging van
tegemoetzien

tegemoetzie

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van tegemoetzien
    • ... dat men tegemoetzie.