superviseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • su·per·vi·seer

Werkwoord

vervoeging van
superviseren

superviseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van superviseren
    • Ik superviseer. 
  2. gebiedende wijs van superviseren
    • Superviseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van superviseren
    • Superviseer je?