suil

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • suil

Werkwoord

vervoeging van
suilen

suil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suilen
    • Ik suil. 
  2. gebiedende wijs van suilen
    • Suil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suilen
    • Suil je?