stukloopt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stuk·loopt

Werkwoord

vervoeging van
stuklopen

stukloopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stuklopen
    • ... dat jij stukloopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stuklopen
    • ... dat hij stukloopt.