Naar inhoud springen

stukbrak

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 27 jun 2017 om 06:05 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{=nld=}} {{-pron-}} *{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}} <!--*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/xxxx/|nld}}--> {{-syll-}} *stuk·brak {{-verb-|0}} {{ovt-enk-bijz|stu...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • stuk·brak
vervoeging van
stukbreken

stukbrak

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van stukbreken
    • ... dat ik stukbrak. 
    • ... dat jij stukbrak. 
    • ... dat hij, zij, het stukbrak.