structureer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • struc·tu·reer

Werkwoord

vervoeging van
structureren

structureer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van structureren
    • Ik structureer. 
  2. gebiedende wijs van structureren
    • Structureer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van structureren
    • Structureer je?