stiefel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stie·fel

Werkwoord

vervoeging van
stiefelen

stiefel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stiefelen
    • Ik stiefel. 
  2. gebiedende wijs van stiefelen
    • Stiefel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stiefelen
    • Stiefel je?