stationeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: stationeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- sta·ti·o·neer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stationeren |
stationeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stationeren
- Ik stationeer.
- gebiedende wijs van stationeren
- Stationeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stationeren
- Stationeer je?