spreidde uit

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  spreidde uit    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• spreid·de uit

Werkwoord

vervoeging van
uitspreiden

spreidde uit

1. enkelvoud verleden tijd van uitspreiden
   

   • Ik spreidde uit. 
     
   • Jij spreidde uit. 
     
   • Hij, zij, het spreidde uit.