snorde af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- snor·de af
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afsnorren |
snorde af
- enkelvoud verleden tijd van afsnorren
- Ik snorde af.
- Jij snorde af.
- Hij, zij, het snorde af.
- Ik snorde af.
vervoeging van |
---|
afsnorren |
snorde af