snelwandelde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snel·wan·del·de

Werkwoord

vervoeging van
snelwandelen

snelwandelde

  1. enkelvoud verleden tijd van snelwandelen
    • Ik snelwandelde. 
    • Jij snelwandelde. 
    • Hij, zij, het snelwandelde.