snelde vooruit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snel·de voor·uit

Werkwoord

vervoeging van
vooruitsnellen

snelde vooruit

  1. enkelvoud verleden tijd van vooruitsnellen
    • Ik snelde vooruit. 
    • Jij snelde vooruit. 
    • Hij, zij, het snelde vooruit.