scheefwoonden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- scheef·woon·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
scheefwonen |
scheefwoonden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van scheefwonen
- ...dat wij scheefwoonden.
- ...dat jullie scheefwoonden.
- ...dat zij scheefwoonden.
- ...dat wij scheefwoonden.