savoureer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·vou·reer

Werkwoord

vervoeging van
savoureren

savoureer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van savoureren
    • Ik savoureer. 
  2. gebiedende wijs van savoureren
    • Savoureer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van savoureren
    • Savoureer je?