sauteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sau·teer

Werkwoord

vervoeging van
sauteren

sauteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sauteren
    • Ik sauteer. 
  2. gebiedende wijs van sauteren
    • Sauteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sauteren
    • Sauteer je?